MINISTERIE
VAN VERKEER EN INFRASTRUCTUUR
25
MEI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden
opgelegd voor de toelating tot het luchtverkeer van ultralichte
motorluchtvaartuigen
Klik op het nummer om het artikel te tonen.
-
Bijlage
I Methode om het voortgebrachte geluidsniveau te bepalen
-
Bijlage
II Theoretische en praktische kennis
-
Bijlage
III Examens voor het verkrijgen van de bevoegdverklaring als moniteur
Site
van de regering :http://www.just.fgov.be/
gepubliceerd op: 1999-08-26
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 juni 1937 houdende herziening van de wet van 16 november
1919 betreffende de regeling van de luchtvaart, inzonderheid op de artikelen 2
en 5;
Overwegende de verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991
inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve
procedures op het gebied van de burgerluchtvaart;
Overwegende dat de Gewestregeringen zijn betrokken bij het ontwerpen van dit
besluit;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën op 29 mei 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting op 28 april 1999;
Gelet op de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3,
§ 1, vervangen bij de wet van 4 juli
1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende de verplichting voor België om te voldoen aan de artikelen 30 en
volgende van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;
Overwegende dat aan deze verplichting werd herinnerd door een met redenen
omkleed advies van 23 maart 1998 van de Europese Commissie, dat gericht was aan
het Koninkrijk België bij toepassing van artikel 169 van het EG-Verdrag;
Overwegende dat in dit met redenen omkleed advies België verzocht werd zich er
naar te schikken binnen een termijn van twee maanden, meer in het bijzonder
inzake de technische voorschriften en proeven alsmede de toelatingen verleend
door de medelidstaten met betrekking tot de ultralichte luchtvaart;
Op de voordracht van Onze Minister van Vervoer,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1. TOP
Voor de toepassing van dit besluit,
verstaat men onder :
Ultralicht motorluchtvaartuig : vliegtuig of amfibie van het type éénzitter of
tweezitter waarvan de overtreksnelheid Vso (landingsconfiguratie, motor in
traagloop) niet meer bedraagt dan 65 km/h, (35,1 knopen) C.A.S. en waarvan de
hoogst toegelaten opstijgmassa niet groter is dan :
- 300 kg voor een vliegtuig van het type éénzitter; of
- 450 kg voor een vliegtuig van het type tweezitter; of
- 330 kg voor een amfibie of een vliegtuig gemonteerd op vlotters, van het type
éénzitter; of
- 495 kg voor een amfibie of een vliegtuig gemonteerd op vlotters, van het type
tweezitter, voor zover een ultralicht motorluchtvaartuig dat zowel in staat is
te opereren als normaal vliegtuig of op vlotters, onder de beide vastgestelde
begrenzingen voor de hoogst toegelaten opstijgmassa blijft al naargelang het
geval.
Hefschroefvliegtuigen en luchtvaartuigen van het « foot-launched » type vallen
niet onder deze definitie.
Ultralicht gemotoriseerd vliegtuig (ULM) : ultralicht motorluchtvaartuig waarvan
de controle in vlucht verzekerd wordt door aërodynamische stuurorganen rond
tenminste twee assen.
Ultralicht gemotoriseerd vliegtuig van het type « delta-vleugel » (DPM) :
ultra-licht motorluchtvaartuig waarvan de controle in vlucht gebeurt door een
verplaatsing van het zwaartepunt uitgevoerd door de bestuurder.
Landingsterrein : een deel van het bewegingsgebied dat bestemd is voor het
landen en opstijgen van luchtvaartuigen.
Luchtvaartterrein : een bepaald gebied op het land of op het water (des
voorkomend met inbegrip van gebouwen, inrichtingen en uitrusting) dat bestemd is
om, geheel of gedeeltelijk, te worden gebruikt voor de aankomst, het vertrek en
de evoluties van luchtvaartuigen.
Seingebied : een deel van het luchtvaartterrein waar de grondseinen zijn
geplaatst.
Art. 2. TOP
De artikelen 2 tot 42 van het
koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart zijn niet van
toepassing op de ultralichte motorluchtvaartuigen indien aan de bij dit besluit
vastgestelde voorwaarden is voldaan.
Art. 3. TOP
Bij het bestuur van de luchtvaart
wordt een register van de ultralichte motorluchtvaartuigen bijgehouden.
Art. 4. TOP
§ 1. Op aanvraag worden
geregistreerd :
1° de ultralichte motorluchtvaartuigen behorende voor de geheelheid in volle of
naakte eigendom aan onderdanen uit de Europese Unie die in België hun
woonplaats hebben;
2° de ultralichte motorluchtvaartuigen behorende voor de geheelheid in volle of
naakte eigendom, aan rechtspersonen naar Belgisch recht, waarvan de hoofdelijke
vennoten, de beherende vennoten, de beheerders, de zaakvoerders of lasthebbers
onderdanen uit de Europese Unie zijn.
§ 2. Met machtiging van de Minister die met het bestuur van de luchtvaart is
belast, of van zijn Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart, kunnen
geregistreerd worden :
1° de ultralichte motorluchtvaartuigen behorende voor de geheelheid in volle of
naakte eigendom :
a) aan onderdanen uit de Europese Unie die in België hun woonplaats hebben;
b) aan rechtspersonen naar Belgisch recht die voldoen aan de eisen gesteld in §
1, 2°;
2° de ultralichte motorluchtvaartuigen behorende voor de geheelheid in volle of
naakte eigendom :
a) aan Belgen die hun woonplaats in het buitenland hebben maar met het oog op de
registratie een gekozen woonplaats in het Koninkrijk hebben;
b) aan rechtspersonen naar Belgisch recht die niet voldoen aan de eisen gesteld
in § 1, 2°;
c) aan vreemdelingen die gemachtigd zijn hun woonplaats in België te vestigen
of in België verblijf te houden en die er sedert ten minste één jaar
ononderbroken verblijf houden;
d) aan vreemde rechtspersonen die in het Koninkrijk sedert ten minste één jaar
ononderbroken een bedrijfszetel, een agentschap of een bureau hebben.
Art. 5. TOP
Een uittreksel uit het register van
de ultralichte motorluchtvaartuigen wordt uitgereikt aan al wie dit aanvraagt.
Art. 6. TOP
Geen enkel in het buitenland
geregistreerd of ingeschreven ultralicht motorluchtvaartuig wordt in België
geregistreerd alvorens het in het buitenlands register is doorgehaald.
Art. 7. TOP
Het registreren of inschrijven in het
buitenland van een vroeger in het Belgisch register van de ultralichte
motorluchtvaartuigen geregistreerd luchtvaartuig heeft in het Koninkrijk slechts
uitwerking indien de registratie in dat register vooraf is doorgehaald.
Art. 8. TOP
§ 1. De in artikel 4 bedoelde
personen, die in België een ultralicht motorluchtvaartuig wensen te
registreren, richten aan de Minister die met het bestuur van de luchtvaart is
belast of aan zijn Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart een
ondertekende aanvraag tot registratie.
§ 2. In de aanvraag tot registratie wordt opgave gedaan van :
1° het merk en het model van het ultralicht motorluchtvaartuig, zoals
goedgekeurd door de technische directie van het bestuur van de luchtvaart, het
bouwjaar en zijn reeksnummer;
2° de naam en woonplaats van de verantwoordelijke voor de bouw van het
ultralicht motorluchtvaartuig;
3° zo de aanvrager een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen,
nationaliteit, beroep, woon- en verblijfplaats en, in voorkomend geval, zijn
gekozen woonplaats; zo de aanvrager een rechtspersoon is, de benaming, de
maatschappelijke zetel, de plaats en de datum van oprichting, de naam,
voornamen, nationaliteit, woon- en verblijfplaats van de hoofdelijke vennoten,
beheerders of zaakvoerders die voor de firma mogen tekenen.
Indien één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen, andere dan de
aanvrager, rechten van eigendom of vruchtgebruik hebben op het luchtvaartuig,
vermeldt de aanvraag de aard en de hoegrootheid van die rechten, alsmede, ook
voor elk van die personen, de hierboven bepaalde gegevens.
§ 3. Bij de aanvraag worden gevoegd :
1° een nationaliteitsbewijs van elk der natuurlijke personen en de statuten van
elk der rechtspersonen, die voor de inschrijving in aanmerking worden genomen :
2° de titels waaruit de rechten van de aanvrager op het ultralicht
luchtvaartuig blijken;
3° in voorkomend geval een getuigschrift van doorhaling in het buitenlandse
register;
4° a) ofwel een door de administratie der douane afgegeven attest waaruit
blijkt dat het luchtvaartuig een goed is van de Gemeenschap in de zin van
artikel 1, 12°, van de algemene wet inzake douane en accijnzen;
b) ofwel een door de administratie der douane afgegeven attest waaruit blijkt
dat de douanevoorschriften, die van toepassing zijn op tijdelijk ingevoerde
luchtvaartuigen, zijn nageleefd.
5° een attest afgegeven door de technische directie van het Bestuur van de
Luchtvaart waarin bevestigd wordt dat het ultralicht motorluchtvaartuig waarvoor
de registratie aangevraagd wordt, beschikt over een typetoelating in België.
§ 4. De in artikel 8, § 3, 4°, a, voorziene verplichting geldt niet voor de
gebruikte luchtvaartuigen waarvoor aangetoond wordt dat een vorige registratie
hier te lande reeds het voorwerp uitmaakte van een dergelijk attest en voor
zover deze luchtvaartuigen sedert die registratie het land niet verlaten hebben
op een andere wijze dan in het internationaal verkeer zonder verandering van
eigenaar.
Art. 9. TOP
Van elk feit, dat aanleiding geeft
tot wijziging van de gegevens die volgens artikel 8 moeten voorkomen in de
aanvraag en de bescheiden voor te leggen met het oog op de registratie, moet
binnen dertig dagen door de titularis van het bewijs van registratie
schriftelijk kennis worden gegeven aan de Minister die met het bestuur van de
luchtvaart is belast of aan zijn Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart.
Art. 10. TOP
Een registratiebewijs wordt afgegeven
voor elk behoorlijk in het register van de ultralichte motorluchtvaartuigen
ingeschreven luchtvaartuig.
Art. 11. TOP
In geval van ongewilde
buitenbezitstelling van het bewijs, kan de Minister die met het bestuur van de
luchtvaart is belast of de Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart
dat vervangen.
Art. 12. TOP
§ 1. Het bewijs is niet meer geldig
:
1° in geval de rechten van de houder van het bewijs een einde nemen;
2° in geval één der oorzaken voor doorhaling van ambtswege van de registratie
zich voordoet;
3° in geval de doorhaling plaats heeft op grond van artikel 14.
§ 2. Wanneer het bewijs niet meer geldig is, dient de houder het onmiddellijk
terug te zenden aan de Minister die met het bestuur van de luchtvaart is belast
of de Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart.
Art. 13. TOP
De registratie in het register van de
ultralichte motorluchtvaartuigen wordt ambtshalve doorgehaald :
1° wanneer het ultralichte motorluchtvaartuig buiten gebruik is;
2° wanneer men van het ultralichte motorluchtvaartuig geen nieuws meer heeft
sedert zes maanden, gerekend van de dag van zijn vertrek of van de dag waarop
het laatst ontvangen nieuws betrekking heeft;
3° wanneer niet meer voldaan wordt aan de in artikel 4 omschreven
inschrijvingsvoorwaarden.
Art. 14. TOP
De registratie, die op grond van
artikel 4, § 2, heeft plaats gehad, kan te allen tijde door de Minister die met
het bestuur van de luchtvaart is belast of door de Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart worden doorgehaald. De beslissing zal gemotiveerd
zijn.
Art. 15. TOP
§ 1. Van de doorhaling wordt
schriftelijk kennis gegeven aan de persoon aan wie het registratiebewijs was
afgegeven.
§ 2. Een bewijs van doorhaling wordt afgegeven aan al wie zulks aanvraagt.
Art. 16. TOP
Ieder ultralicht motorluchtvaartuig
ingeschreven in het register van de ultralichte motorluchtvaartuigen voert het
kenmerk der Belgische nationaliteit, namelijk de letters 00, gevolgd door zijn
registratiekenmerk bestaande uit een groep van drie cijfers of een combinatie
van maximum drie letters en cijfers als bepaald door de Minister die met het
bestuur van de luchtvaart is belast of door de Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart.
Art. 17. TOP
De plaats, afmetingen en karakters
van het in artikel 16 bedoeld kenmerk worden voorgeschreven door de Minister die
met het bestuur van de luchtvaart is belast of door de Directeur-generaal van
het bestuur van de luchtvaart.
Art. 18. TOP
Elke gezagvoerder van een ultralicht
motorluchtvaartuig moet er over waken dat het in artikel 16 bedoelde kenmerk
goed zichtbaar is.
Art. 19. TOP
Elk ultralicht motorluchtvaartuig zal
op een goed in 't oog vallende plaats op de romp een identificatieplaat van een
vuurvaste stof dragen, waarop het merk, het model en het serienummer gegraveerd
zijn.
Art. 20. TOP
§ 1. De toelating tot het
luchtverkeer van een ultralicht motorluchtvaartuig wordt vastgesteld door een
beperkte toelating tot het luchtverkeer.
§ 2. Een voorlopige toelating tot het luchtverkeer, luchtvaartpas genoemd, kan
toegekend worden aan elk ultralicht motorluchtvaartuig. Deze luchtvaartpas
vermeldt de bijzondere voorwaarden van het gebruik van het luchtvaartuig.
§ 3. Bovenstaande documenten worden uitgereikt door de Minister die met het
bestuur van de luchtvaart is belast of door de Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart.
Deze toelatingen zijn beperkt tot het Rijksgebied, behoudens met toestemming van
derde Staten.
Art. 21. TOP
§ 1. De aanvraag tot het bekomen van
een typetoelating voor een ultralicht motorluchtvaartuig moet vergezeld zijn van
een technisch dossier.
De postulant voor een typetoelating is verantwoordelijk voor de
luchtwaardigheidsgegevens die dit technisch dossier bevat.
§ 2. De aanvraag tot het bekomen van een beperkte toelating tot het
luchtverkeer voor een individueel ultralicht motorluchtvaartuig dient vergezeld
te zijn van een gelijkvormigheidsattest.
§ 3. De inhoud van het technisch dossier en de vorm van het
gelijkvormigheidsattest, evenals de te volgen procedures zijn vastgesteld door
de Minister die met het bestuur van de luchtvaart is belast of door zijn
Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart.
Art. 22. TOP
De ultralichte motorluchtvaartuigen
moeten volgende prestaties kunnen uitvoeren :
1° opstijgen van een horizontaal vlak;
2° glijvluchten uitvoeren en landen met de voortstuwingsinstallatie buiten
werking;
3° kruisvluchten uitvoeren aan een snelheid die ten minste gelijk is aan de
overtreksnelheid vermenigvuldigd met 1,5.
De ultralichte motorluchtvaartuigen moeten een structurele weerstand verdragen
overeenstemmend met ultieme belastingsfactoren van +6 en -3.
Het niveau van het door het ultralicht motorluchtvaartuig voortgebrachte geluid,
gemeten volgens de methode beschreven in bijlage I tot dit besluit, mag niet
hoger zijn dan 88 dB (A) voor een luchtvaartuig van het type éénzitter, en dan
92 dB (A) voor een luchtvaartuig van het type tweezitter.
Art. 23. TOP
De ultralichte motorluchtvaartuigen
moeten gebouwd, nagekeken en getest zijn volgens de voorschriften van de
fabrikant. Het materiaal en de gebruikte onderdelen moeten oorspronkelijk zijn.
Art. 24. TOP
De volgende minimum uitrusting moet
aan boord van een ultralicht motorluchtvaartuig geïnstalleerd zijn :
1° een snelheidsaanwijzer (anemometer);
2° een hoogtemeter;
3° een toerenteller van de motor;
4° een kompas;
5° een harnas per zetel;
6° een oliedrukmeter in het geval van een viertaktmotor;
7° een temperatuuraanwijzer voor de koelvloeistof van de motor in het geval van
een motor gekoeld door vloeistof.
Art. 25. TOP
De volgende aanwijzingen moeten, goed
leesbaar voor de bestuurder in vlucht, aan boord van het ultralicht
motorluchtvaartuig aangebracht worden :
1° de hoogst toegelaten opstijgmassa;
2° de snelheden :
- overtrekken (Vs);
- kruisen (Vc);
- maximale en niet te overschrijden (Vne);
3° de limietsnelheid van de zijwind waarboven het gebruik van het ultralicht
motorluchtvaartuig verboden is;
4° elke andere nuttige aanwijzing die toelaat het luchtvaartuig in alle
veiligheid te gebruiken.
Art. 26. TOP
Het ultralicht motorluchtvaartuig mag
enkel gebruikt worden als het zich in zulke staat van onderhoud bevindt dat zijn
basiskarakteristieken behouden blijven en het alle waarborgen vertoont voor een
veilig gebruik.
Hiervoor moet er voor elk ultralicht motorluchtvaartuig een boekje bijgehouden
worden waarin alle technische incidenten en onderhoudswerken, inzonderheid de
herstellingen, het vervangen van de onderdelen en elk uitnemen en terugplaatsen
van de motor, moeten worden vermeld.
Alle werken en controles moeten uitgevoerd worden volgens het gebruikershandboek
dat deel uitmaakt van het technisch dossier waarvan sprake in artikel 21, § 1,
1°.
Art. 27. TOP
Voor de aflevering van een
typetoelating voor een ultralicht motorluchtvaartuig dat wettig is gebouwd en/of
in de handel gebracht in een andere Lidstaat van de Europese Unie of afkomstig
is uit een Staat van de EVHA die partij is bij het EER-Akkoord kunnen aanvaard
worden :
1° de voorschriften aangaande ontwerp, fabricatie en controle in andere
Lidstaten voor zover deze een veiligheidsniveau verzekeren gelijkwaardig aan
datgene vereist door de Belgische reglementering;
2° de certificaten van testen afgeleverd in andere Lidstaten door erkende
onafhankelijke organismen die technische en professionele waarborgen bieden,
dewelke de gelijkvormigheid bevestigen aan de Belgische reglementering of aan
voorschriften van andere Lidstaten waarvan het veiligheidsniveau gelijkwaardig
is aan dit vereist door de Belgische reglementering.
De certificaten die slechts de gedeeltelijke realisatie van de vereiste testen
bevestigen, zullen in overweging genomen worden mits de mogelijkheid bestaat de
uitvoering van bijkomende testen te eisen noodzakelijk om de veiligheid van de
toestellen te verzekeren;
3° de typetoelatingen afgeleverd in andere Lidstaten, voor zover het verkrijgen
van deze toelatingen resulteert uit het respecteren van voorschriften en van een
controle uitgevoerd volgens de voorwaarden beschreven in 1° en 2°.
Art. 28. TOP
De beperkte toelating tot het
luchtverkeer kan ingetrokken worden door de Minister die met het bestuur van de
luchtvaart is belast of door de Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart :
1° in geval een wijziging aan de structuur van het luchtvaartuig of van een
onderdeel van het luchtvaartuig is aangebracht;
2° in geval van averij;
3° in geval van gebrek aan onderhoud;
4° indien het ultralicht motorluchtvaartuig een gebrek vertoont waardoor de
luchtvaartveiligheid in gevaar wordt gebracht.
De Minister die met het bestuur van de luchtvaart is belast, of zijn
Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart trekt de type- toelating in
voor het ultralicht motorluchtvaartuig dat een gebrek vertoont waardoor de
vliegveiligheid van dat type van luchtvaartuig wordt aangetast.
Art. 29. TOP
Geen ultralicht motorluchtvaartuig
wordt tot het luchtverkeer toegelaten indien het niet is geregistreerd en indien
het de volgende bescheiden niet meevoert :
1° het registratiebewijs;
2° de beperkte toelating tot het luchtverkeer of de luchtvaartpas;
3° de toelatingen tot het vliegen van het stuurpersoneel;
4° het reisdagboek;
5° de vergunning voor radio-installatie, indien het daarvan voorzien is;
6° het beperkt bewijs van radiotelefonist van de gebruiker van de
radio-installatie.
De in punten 1° tot 5° genoemde bescheiden worden opgemaakt overeenkomstig de
voorschriften van de Minister die met het bestuur van de luchtvaart is belast of
van de Directeur-generaal van het bestuur van de Luchtvaart. Het in punt 6°
genoemde bescheid wordt opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de
Minister tot wiens bevoegdheid de telegrafie en telefonie behoren.
Art. 30. TOP
Niemand mag een ultralicht
motorluchtvaartuig besturen indien hij geen houder is van de met zijn functie
overeenstemmende toelating tot het vliegen en bevoegdverklaring.
Art. 31. TOP
§ 1. De toelating tot het oefenen aan boord van een ultralicht
motorluchtvaartuig geeft aan de houder de toelating om :
1° dubbelbesturingsvluchten uit te voeren;
2° lokale vluchten uit te voeren als enig inzittende onder toezicht van een
moniteur;
3° als enig inzittende, met toelating van de moniteur, overlandvluchten uit te
voeren op voorwaarde een ervaring van twee overlandvluchten in dubbelbesturing
te bezitten.
§ 2. Om de toelating te bekomen tot het oefenen aan boord van een ultralicht
motorluchtvaartuig, moet de aanvrager :
1° ten minste 16 jaar oud zijn;
2° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen, uitgereikt sedert
minder dan een maand en met de vermelding « ten behoeve van een openbaar
bestuur ». De minderjarige aanvrager moet bovendien een geschreven toelating
voorleggen van zijn wettelijke vertegenwoordiger wiens handtekening moet
gelegaliseerd zijn;
3° voldoen aan de voorgeschreven eisen inzake lichaams- en geestesgeschiktheid.
Art. 32. TOP
§ 1. Uit de toelating tot het
besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig blijkt dat de houder de
geschiktheid heeft tot :
1° het oefenen in het besturen van elk ultralicht motorluchtvaartuig, onder
toezicht van een moniteur;
2° het besturen, als enig inzittende, van elk ultralicht motorluchtvaartuig
waarvoor hij overeenkomstig artikelen 36, 37 of 38 zijn bevoegdheid heeft
bewezen;
3° het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig waarvoor hij
overeenkomstig artikelen 36, 37 of 38 zijn bevoegdheid heeft bewezen, met een
passagier aan boord, op voorwaarde :
a) ten minste 30 vlieguren uitgevoerd te hebben als enig inzittende van een
ultralicht motorluchtvaartuig. Voor een ULM wordt deze vliegtijd teruggebracht
op 10 uren, voor de houders van ten minste een geldige vergunning van privaat
bestuurder van vliegtuigen;
b) ten overstaan van een moniteur, die er melding van maakt in het vliegboek van
betrokkene, te bewijzen over de vereiste bekwaamheid te beschikken.
§ 2. Om de toelating tot het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig te
bekomen, moet de aanvrager :
1° de leeftijd van 16 jaar bereikt hebben,
2° houder zijn van een geldige toelating tot het oefenen aan boord van een
ultralicht motorluchtvaartuig of van tenminste een geldige vergunning van
privaat piloot;
3° geslaagd zijn voor het examen over de vakken luchtvaartwetgeving (begrippen)
en -reglementering dat deel uitmaakt van het examen over algemene kennis voor
het bekomen van tenminste de vergunning van privaat bestuurder van vliegtuigen,
van helikopters of bestuurder van vrije ballon. Dit examen zal in het bijzonder
handelen over de door een bestuurder van een ultralicht motorluchtvaartuig te
kennen stof;
4° het bewijs geleverd hebben, ten overstaan van een examinator die er melding
van maakt in het vliegboek van de bestuurder, van de theoretische en praktische
kennis bepaald in bijlage II. De examinator stelt vast dat de kandidaat geslaagd
dan wel gezakt is en brengt hierover verslag uit aan de Directeur-generaal van
het bestuur van de luchtvaart.
Art. 33. TOP
De toelating tot het oefenen of het
besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig is geldig voor een periode van
ten hoogste 24 maanden, ingaande op de datum van de beslissing waarbij de
aanvrager lichamelijk en geestelijke geschikt is verklaard. Zij wordt hernieuwd
voor opeenvolgende periodes van ten hoogste 24 maanden indien de houder voldoet
aan de voorgeschreven eisen van lichamelijke en geestelijke geschiktheid en
indien hij als bestuurder tijdens de vierentwintig voorgaande maanden vijftig
uren heeft gevlogen.
Bij gebrek aan deze ervaring kan de toelating tot het besturen van een
ultralicht motorluchtvaartuig hernieuwd worden mits voorlegging van een
verklaring van een moniteur waarin het behoud van geschiktheid bevestigd wordt.
Deze verklaring zal ten vroegste drie maanden voor de aanvraag tot hernieuwing
opgemaakt zijn.
Art. 34. TOP
De bevoegdverklaring voor ultralichte
motorluchtvaartuigen bepaalt de groep van de ultralichte motorluchtvaartuigen
aan boord van dewelke de voorrechten van de toelating tot het vliegen mogen
uitgeoefend worden.
Art. 35. TOP
De bevoegdverklaringen worden
toegekend per groep en als volgt ingedeeld :
1° de ultralichte gemotoriseerde vliegtuigen (ULM);
2° de ultralichte gemotoriseerde vliegtuigen van het type « delta-vleugel »
(DPM).
In de groep van de ULM's, zijn er drie modellen, te weten :
- de ULM's bestuurd rond 2 assen;
- de ULM's bestuurd rond 3 assen;
- de ULM's uitgerust met vleugelkleppen.
Art. 36. TOP
Het slagen voor de examens opgelegd
voor het verkrijgen van een toelating tot het vliegen, geeft aan de kandidaat de
bevoegdheid voor de groep van ultra-lichte motorluchtvaartuigen die bij de
examens gebruikt wordt.
Art. 37. TOP
Een bijkomende
groepsbevoegdverklaring wordt uitgereikt aan de kandidaat die voor deze groep
voldoet aan de praktische examens bepaald in bijlage II.
Art. 38. TOP
De houder van de
groepsbevoegdverklaring ULM, wil hij een vlucht uitvoeren met een ander model
van ULM dan dit dat hij bij het examen voor het bekomen van de bevoegdverklaring
heeft gebruikt, moet zijn bedrevenheid inzake besturing van bedoeld model
aantonen ten overstaan van een moniteur.
Hij is aan dezelfde verplichting onderworpen indien hij een model van ULM sedert
meer dan twaalf maanden niet meer heeft bestuurd.
Art. 39. TOP
De termijn van geldigheid van een
groepsbevoegdverklaring is gelijk aan die van de toelating waarbij zij behoort.
De groepsbevoegdverklaring wordt slechts hernieuwd indien de houder als
bestuurder van een ultralicht motorluchtvaartuig van die groep ten minste tien
opstijgingen en tien landingen heeft uitgevoerd tijdens de voorafgaande zes
maanden. Bij gebrek aan deze ervaring kan de groepsbevoegdverklaring hernieuwd
worden mits voorlegging van een verklaring van een moniteur waarin het behoud
van de vereiste bedrevenheid wordt bevestigd.
Art. 40. TOP
De bevoegdverklaring moniteur laat de
houder toe :
a) onderricht te geven in het besturen met het oog op het verkrijgen van de
toelating tot het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig;
b) toezicht uit te oefenen op het behoud van geschiktheid met het oog op de
hernieuwing van de toelating tot het besturen van een ultralicht
motorluchtvaartuig en de erbij horende bevoegdverklaringen.
Art. 41. TOP
Om de bevoegdverklaring als moniteur
te bekomen moet de aanvrager :
1° aanduiden voor welke groep van ultralichte motorluchtvaartuigen hij wenst de
bevoegdverklaring van moniteur te bekomen;
2° houder zijn van een geldige toelating tot het besturen van een ultralicht
motorluchtvaartuig met de bevoegdverklaring voor de groep waarop hij de
bevoegdverklaring als moniteur wenst te bekomen;
3° een ervaring hebben van minstens 100 vlieguren als bestuurder van een
ultralicht motorluchtvaartuig van de groep die hij wenst te gebruiken voor het
geven van scholing.
Voor het geven van scholing met een ULM kunnen de vlieguren die uitgevoerd
werden als gezagvoerder van een vliegtuig, een zweefvliegtuig of een motorzwever
voor ten hoogste 50 uren in rekening worden gebracht voor het behalen van de
hogervermelde 100 uren;
4° 20 vlieguren hebben uitgevoerd met passagier aan boord op de groep van
ultralichte motorluchtvaartuigen die hij wenst te gebruiken voor het geven van
scholing;
5° alleen aan boord van een ultralicht motorluchtvaartuig vier overlandvluchten
hebben uitgevoerd, waarbij op vier verschillende vliegvelden werd geland;
6° volgende bescheiden indienen bij het bestuur van de luchtvaart :
a) het vlieghandboek of de beschikbare technische beschrijving van het
ultralicht motorluchtvaartuig;
b) het gedetailleerd instructieprogramma in vlucht door hem opgemaakt voor het
ultralicht motorluchtvaartuig met inbegrip van de opeenvolgende stappen in dit
programma en zijn instructiemethode;
c) een exemplaar van de kursus die hij voornemens is te gebruiken om aan zijn
leerlingen onderricht te geven in volgende vakken :
- luchtvaartwetgeving en -reglementering;
- technische en operationele gegevens van het ultralicht motorluchtvaartuig;
- techniek van het vliegen;
- de werking en de montage van de instrumenten aangebracht aan boord van het
ultralicht motorluchtvaartuig;
- meteorologie en micrometeorologie;
- aërodynamica;
- motoren gebruikt op de ultralichte motorluchtvaartuigen;
- de luchtvaartnavigatie aangepast aan de ultralichte motorluchtvaartuigen;
7° geslaagd zijn voor de bij bijlage III bedoelde examens.
Art. 42. TOP
De voorrechten verbonden aan de
bevoegdverklaringen als moniteur kunnen worden uitgeoefend gedurende een periode
van ten hoogste drie jaar. Daarna wordt de uitoefening van deze voorrechten
opnieuw toegelaten voor periodes van ten hoogste drie jaar indien betrokkene
tijdens de loop van het laatste jaar van de geldigheid van zijn
bevoegdverklaring als moniteur het bewijs levert van het behoud van zijn
bedrevenheid als moniteur ten overstaan van een door de Directeur-generaal van
het bestuur van de luchtvaart aangeduide examinator.
De moniteurs in functie op de datum van in werking treden van dit besluit moeten
aan de voormelde voorwaarde voldoen binnen de drie jaar na deze datum.
Art. 43. TOP
De Minister die met het bestuur van
de luchtvaart is belast, stelt op voordracht van de Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart, een lijst op van personen die op grond van hun
wetenschappelijke of technische kennis, ten persoonlijke titel, aangewezen
worden om de examens af te nemen voor het bekomen van de toelatingen tot het
besturen, de bijkomende groepsbevoegdverklaringen of de bevoegdverklaring van
moniteur.
Iedere persoon die in de loop van de drie voorgaande jaren het voorwerp
uitmaakte van een penale of administratieve sanctie als gevolg van een of
meerdere inbreuken tegen de luchtvaartwetgeving of -reglementering zal niet als
examinator aangewezen worden.
Elke penale of administratieve sanctie die tegen een examinator genomen wordt,
zal automatisch leiden tot het intrekken van zijn aanwijzing als examinator.
Elke nieuwe aanvraag vanwege hem zal slechts in overweging genomen worden na
verloop van de in vorige paragraaf vermelde termijn.
Art. 44. TOP
De Directeur-generaal van het bestuur
van de luchtvaart stelt de wijze voor het indienen van de examenaanvragen vast
en treft de nodige schikkingen voor de inrichting van de examens.
De examens in vlucht worden afgelegd voor examinatoren die voorkomen op de lijst
bedoeld in artikel 43 en die aangeduid worden door de Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart.
Art. 45. TOP
Niemand mag bij een examen als
examinator optreden wanneer zijn/haar echtgenote/echtgenoot of een van zijn
bloed- of aanverwanten tot in de 4de graad aan dit examen deelneemt.
Art. 46. TOP
Voor elk examen waarvoor hij
aangeduid werd stelt de examinator vast dat de kandidaat geslaagd dan wel gezakt
is en brengt hierover rapport uit aan de Directeur-generaal van het bestuur van
de luchtvaart.
Art. 47. TOP
De toelatingen tot het oefenen of tot
het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig evenals de
bevoegdverklaringen worden uitgereikt door de Minister die met het bestuur van
de luchtvaart is belast of zijn Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart.
De uitoefening van de voorrechten van de toelatingen tot het oefenen en van de
toelatingen tot het besturen is beperkt tot het Rijksgebied, behoudens met
toestemming van derde Staten.
Deze toelatingen en bevoegdverklaringen kunnen steeds, voor de duur die hij
bepaalt, ingetrokken of beperkt worden door de Minister die met het bestuur van
de luchtvaart is belast of door zijn Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart indien de houder de veiligheid van personen of goederen in gevaar
brengt of de luchtvaartwetgeving of -reglementering niet naleeft.
Art. 48. TOP
De bestuurder is ertoe gehouden al
zijn vluchten chronologisch in zijn vliegboek in te schrijven en daarbij telkens
de groep van het gebruikte ultralicht motorluchtvaartuig en zijn registratie, de
duur van de vlucht alsook de plaatsen van opstijgen en landen te vermelden. De
vluchten uitgevoerd onder toezicht van een moniteur zullen door deze laatste
afgetekend worden in het vliegboek.
Art. 49. TOP
§ 1. De bescheiden vermeld in
artikel 29 en het boekje waarvan sprake in artikel 26 moeten op eenvoudige
aanvraag voorgelegd worden aan de beambten aangeduid door de Minister die met
het bestuur van de luchtvaart is belast of door zijn Directeur-generaal van het
bestuur van de luchtvaart.
§ 2. Het vliegboek moet worden voorgelegd vóór de uitreiking van een
toelating tot het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig of van een
nieuwe bevoegdverklaring en vóór de hernieuwing van de toelatingen en de
bevoegdverklaringen.
Art. 50. TOP
Het opstijgen en landen moet plaats
hebben op een luchtvaartterrein dat aangelegd is in toepassing van artikel 43
van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot regeling der luchtvaart.
Art. 51. TOP
§ 1. De landingsterreinen die
blijvend en uitsluitend voor de bewegingen van de ultralichte
motorluchtvaartuigen worden gebruikt moeten aan volgende voorwaarden voldoen :
1° minimale afmetingen hebben van honderdvijftig meter lengte en dertig meter
breedte;
2° naderings- en opstijgingsvlakken hebben met een helling van 5 % zonder
hindernis binnen een afstand van vijfhonderd meter. De eerste tweehonderd meter
van het oppervlak moeten voldoende open zijn om een landing mogelijk te maken in
geval van motorpanne bij de opstijging;
3° zijdelingse vlakken hebben met een helling van 20 % zonder hindernis binnen
een afstand van honderd vijfentwintig meter;
4° in een omtrek van ten minste tweehonderd meter, gemeten vanaf de randen van
het landingsterrein, mag zich geen enkele woning of toebehoren ervan en geen
enkel openbaar gebouw bevinden, behalve deze die verbonden zijn met de uitbating
van het luchtvaartterrein;
5° mogen zich op niet minder dan zeshonderd meter van enige woonzone bevinden;
6° de merktekens van de baan zoals bepaald door de Minister belast met het
bestuur van de luchtvaart of door zijn Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart.
§ 2. Het gebruik van een blijvend landingsterrein door een ultralicht
motorluchtvaartuig is slechts toegelaten indien de lengte van de bruikbare baan
tenminste gelijk is aan driemaal de rolafstand nodig om te kunnen opstijgen bij
windkracht nul en met de hoogst toegelaten massa van dit toestel.
§ 3. Op vraag van de Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart, legt
de uitbater hem een lijst van personen voor die hij voorstelt om de functies uit
te oefenen van luchtvaartterreinoverste of als zijn plaatsvervanger.
De Directeur-generaal kan alle of enkele van deze personen aanduiden volgens de
voorwaarden die hij vaststelt.
De aanwijzing als luchtvaartterreinoverste of als zijn plaatsvervanger kan ten
allen tijde ingetrokken worden door de Directeur-generaal van het bestuur van de
luchtvaart of door zijn gemachtigde voor de duur die hij bepaalt.
§ 4. De terreinen moeten voorzien zijn van een windrichtingaanwijzer en een
seingebied.
§ 5. Een vluchtregister waarin alle bewegingen op het terrein zijn opgenomen
wordt bijgehouden volgens de voorschriften vastgesteld door de Minister belast
met het bestuur van de luchtvaart of door de Directeur-generaal van het bestuur
van de luchtvaart.
Art. 52. TOP
De bewegingen van ultralichte
motorluchtvaartuigen zijn onderworpen aan het koninklijk besluit van 15
september 1994 tot vaststelling van de vliegverkeersregelen.
Daarenboven :
1° mogen de ultralichte motorluchtvaartuigen slechts vliegen bij dag en met
zicht op de grond of het water, en in de meteorologische omstandigheden voor
zichtvluchten. De zichtbaarheid op de grond en in de lucht mag niet minder zijn
dan 3 km;
2° zijn, behalve indien ze voorafgaandelijk zijn toegestaan door de bevoegde
overheid, de bewegingen van ultralichte motorluchtvaartuigen niet toegelaten :
- boven steden, woonzones, industriële complexen of mensenverzamelingen;
- in de gecontroleerde gebieden;
- in de verboden, gevaarlijke of beperkte gebieden;
3° mogen de ultralichte motorluchtvaartuigen geen acrobatische figuren
uitvoeren.
Art. 53. TOP
De bestuurder van een ultralicht
motorluchtvaartuig dient elk incident of ongeval, dat zich voordoet bij het
gebruik van het luchtvaartuig, binnen de 48 uren te melden aan de Minister die
met het bestuur van de luchtvaart is belast of aan zijn Directeur-generaal van
het bestuur van de luchtvaart.
Art. 54. TOP
De houders van een
inschrijvingsbewijs en van een beperkte toelating tot het luchtverkeer van een
ultralicht motorluchtvaartuig dat op datum van het in werking treden van dit
besluit ingeschreven is in het Belgisch luchtvaartuigregister zullen ten laatste
drie maanden na voornoemde datum deze documenten dienen te ruilen tegen het
registratiebewijs en een nieuwe beperkte toelating.
Art. 55. TOP
Inzake de exploitatie der luchtvaart
voor handelsdoeleinden, kunnen de ultralichte motorluchtvaartuigen uitsluitend
gebruikt worden voor de volgende activiteiten, mits de voorafgaande machtiging
van de Minister die met het Bestuur van de Luchtvaart is belast of van zijn
Directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart :
- scholing, en
- publiciteit aangebracht op de cel.
Echter zullen de ultralichte motorluchtvaartuigen die voldoen aan de vereisten
van de artikelen 19 tot 42 van het koninklijk besluit van 15 maart 1954 tot
regeling der luchtvaart in het handelsluchtvervoer uitgebaat kunnen worden
overeenkomstig hoofdstuk VII van voornoemd koninklijk besluit.
Art. 56. TOP
De machtigingen tot luchtarbeid
afgeleverd vóór het in voege treden van dit besluit blijven geldig tot hun
vervaldag.
Hun houders kunnen een nieuwe machtiging tot luchtarbeid bekomen mits te voldoen
aan de voorwaarden bepaald in dit besluit.
Art. 57. TOP
De vergoedingen vermeld onder de
rubriek « Inschrijving van luchtvaartuigen » van het koninklijk besluit van 24
september 1997 tot vaststelling van de vergoedingen waaraan het gebruik van
zekere openbare diensten betreffende de luchtvaart is onderworpen, zijn eveneens
van toepassing voor wat betreft de registratie van ultralichte
motorluchtvaartuigen.
Art. 58. TOP
Het koninklijk besluit van 21
september 1983 tot vaststelling van de bijzondere voorwaarden opgelegd voor de
toelating tot het luchtverkeer van sommige ultralichte motorluchtvaartuigen
wordt opgeheven.
Art. 59. TOP
Voor de ultralichte
motorluchtvaartuigen die reeds ingeschreven zijn, zullen de bepalingen voorzien
in de artikels 16, 17 en 19 van toepassing worden drie maanden na het in werking
treden van dit besluit.
Art. 60. TOP
Onze Minister van Vervoer is belast
met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Vervoer,
M. DAERDEN
Bijlage I TOP
Methode om het voortgebrachte geluidsniveau te bepalen
van een ultralicht motorluchtvaartuig
1. Het voortgebrachte geluidsniveau « La », wordt berekend als het rekenkundig
gemiddelde van de geluidsniveaus, uitgedrukt in dB (A) en gemeten op de hierna
bepaalde meetpunten.
2. Het achtergrondgeluid is het gemeten omgevingsgeluid dat niet door het
luchtvaartuig veroorzaakt wordt.
3. De karakteristieken van het geheel van de meetapparatuur moeten
overeenstemmen met deze die opgegeven zijn in de norm NBN/C 97-122 (laatste
uitgave) uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie.
Het opgenomen geluidssignaal zal gelezen worden bij middel van een
afwegingsfilter « A », met de dynamische karakteristiek genaamd « traag ».
4. De meetapparatuur moet het voorwerp uitmaken van geluidsijking in open veld.
De nauwkeurigheid moet groter zijn dan 0,5 dB (A).
5. De microfoon moet tijdens de geluidsmetingen tegen de invloed van de wind
beschermd worden door middel van een scherm als de windsnelheid meer dan 3
meter/seconde bedraagt.
De metingen kunnen niet uitgevoerd worden als de windsnelheid meer dan 5
meter/seconde bedraagt.
6. Gedurende de proef dient de motor van het luchtvaartuig constant op zijn
maximaal toegelaten toerental te draaien.
7. Het luchtvaartuig dient ter plaatse gehouden te worden door een persoon, die
de plaats van de bestuurder inneemt en de besturing bedient.
8. De metingen worden uitgevoerd op acht meetpunten die zich bevinden in een
horizontaal vlak op een hoogte van 1,2 meter boven de grond. Deze punten
bevinden zich op een omtrek van een cirkel met een straal van 10 meter en met
het middelpunt op de vertikale lijn die loopt door de uitlaat van de motor. De
meetpunten zijn telkens 45° verschoven ten opzichte van elkaar. Twee van deze
meetpunten moeten liggen in het vertikale vlak, evenwijdig aan de langsas van
het luchtvaartuig, dat door het middelpunt van de cirkel gaat.
9. De metingsduur moet op ieder punt ten minste 15 seconden bedragen.
10. Het achtergrondgeluid moet ten minste 10 dB (A) lager zijn dan het door het
luchtvaartuig voortgebrachte geluid opdat de metingen geldig zouden kunnen
worden uitgevoerd.
11. Het verslag van de uitgevoerde proeven moet volgende inlichtingen bevatten :
1° het type, het model en het serienummer van het luchtvaartuig, van de motor
en van de schroef;
2° de hoogst toegelaten opstijgmassa;
3° de benaming van de meetapparatuur gebruikt tijdens de geluidsmetingen;
4° de meteorologische gegevens;
5° de beschrijving van de lokale topografie en vegetatie en alles wat invloed
zou kunnen uitoefenen op de metingen;
6° de gemeten waarden en de verbeterde waarden van de geluidsdrukniveaus.
Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 25 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Vervoer,
M. DAERDEN
Bijlage II TOP
Theoretische en praktische kennis
betreffende het besturen van een ultralicht motorluchtvaartuig
I. Theoretische proef
De kandidaat moet voor de theoretische proef voldoen met minstens 70 % der
punten voor elk van de volgende vakken :
1° Aërodynamika
De aërodynamische krachten op de vleugel - het effekt van de besturingsorganen
- draagkracht, luchtweerstand en fijnheid.
2° Aërologie
Lucht, luchtdruk, temperatuur, winden, wolken, thermische en topografische
effekten.
3° Techniek van het vliegen
Techniek van het opstijgen - vliegen in kalme lucht - kontrole van de hoogte en
van de richting in rechtlijnige vlucht en in de bocht - gebruik van de
luchtstromingen - techniek van het landen.
II. Praktische proef
De kandidaat moet, alleen aan boord, voldoen voor een praktische proef bestaande
uit :
1° een overlandvlucht tussen twee punten met een afstand van minstens 35
kilometer;
2° de hiernavolgende praktische oefeningen uit te voeren tijdens een of
meerdere vluchten :
a) 10 opstijgingen en 10 landingen;
b) 3 landingen op minder dan 20 meter van een doel;
c) 1 landing op minder dan 30 meter van een doel vanaf een hoogte van 200 meter
en met het voortstuwingssysteem op traagloop;
d) 1 overtrek (enkel voor ULM).
Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 25 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Vervoer,
M. DAERDEN
Bijlage III TOP
Examens voor het verkrijgen van de bevoegdverklaring als moniteur
De examens behelzen :
I. een didactisch examen op de grond;
II. een praktisch examen.
I. Didactisch examen op de grond
De kandidaat zal het bewijs leveren van zijn kennis en bedrevenheid in het geven
van onderricht :
1. de luchtvaartwetgeving en -reglementering met inbegrip van de schikkingen
voorzien in dit koninklijk besluit;
2. de stof vervat in de theoretische kursus die hij voorafgaandelijk heeft
ingediend;
3. de instruktiemethode in vlucht met inbegrip van de voorbereiding op de eerste
solovlucht;
4. de besturingstechniek van een ultralicht motorluchtvaartuig.
Het slagen voor dit examen is geldig voor het bekomen van de bevoegdverklaring
moniteur voor elke groep van ultralichte motorluchtvaartuigen.
II. Praktisch examen
Wordt tot het examen toegelaten, de kandidaat die bij het examen I voldaan
heeft.
De kandidaat zal blijk geven van zijn bedrevenheid in het onderrichten :
- op de grond :
1. demonteren en hermonteren van een ultralicht motorluchtvaartuig, met inbegrip
van de didaktische uitleg tijdens de verschillende stappen van deze handelingen;
2. beschrijving en kommentaar betreffende het nazicht van het toestel na
hermontering;
3. uitleg betreffende het gebruik van de checklists.
- in vlucht :
a) oefeningen :
1. een normale bocht van 360° naar links en een naar rechts op konstante
hoogte;
2. een overtrek met de voortstuwingsinrichting op traagloop;
3. een volledige vliegveldomloop met nadering en doorstarten in korte finale;
4. een volledige vliegveldomloop besloten met een nauwkeurigheidslanding op
minder dan 15 meter van een grondmerk. Eén enkele poging is toegestaan;
5. een nauwkeurigheidslanding op minder dan 10 m van een grondmerk, vertrekkende
van een hoogte van 300 m boven dit grondmerk met de voortstuwingsinrichting op
traagloop.
Deze oefening moet tweemaal onberispelijk uitgevoerd worden gedurende maximum
drie opeenvolgende pogingen.
b) navigatie :
voorbereiding en uitvoering van een overlandvlucht tussen twee punten op een
afstand van minstens 40 kilometer.
De bestuurders die houder zijn van de vergunning van privaat bestuurder of van
een hogere vergunning moeten deze navigatieproef niet afleggen.
Het slagen voor de opgelegde examens geeft aan de kandidaat de bevoegdverklaring
als moniteur op de groep van ultralichte motorluchtvaartuigen waarop hij het
praktisch examen aflegde.
Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van 25 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Vervoer,
M. DAERDEN
|